In twee arresten van 8 november 2022 vernietigt het Hof van Cassatie ten verzoeke van een cliënt van het kantoor een in graad van beroep door de Correctionele Rechtbank Oost-Vlaanderen afdeling Dendermonde gewezen vonnis (Cass. 8 november 2022, nr. P.22.0644.N/1 en P.22.0642.N/1) dat voor de duur van het opgelegde verval van het recht tot sturen een reeds ondergane onmiddellijke intrekking van het rijbewijs als volgt verdisconteerde: “temeer omdat (de eiser) al een onmiddellijke intrekking heeft ondergaan voor een periode van 15 dagen die – conform art. 57.2de lid Wegverkeerswet – op de duur van opgelegde vervallenverklaring zal worden aangerekend (…)”.
Het Hof van Cassatie oordeelt dat de loutere omstandigheid dat een beklaagde reeds het voorwerp heeft uitgemaakt van de door artikel 55 Wegverkeerswet bedoelde veiligheidsmaatregel van een onmiddellijke intrekking van het rijbewijs, geen gegeven is dat redelijkerwijze in verband kan worden gebracht met het realiseren van de doeleinden van de straftoemeting door het opleggen van een verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig en vernietigt het in graad van beroep gewezen vonnis dat de beklaagde onder meer veroordeelde tot een substantieel verval van het recht tot sturen.
Hieronder gaat de integrale tekst van de arresten van het Hof van Cassatie.
P.22.0644.N/1
“3. Het middel voert schending aan van artikel 149 Grondwet en de artikelen 195, tweede lid, en 211bis Wetboek van Strafvordering: het bestreden vonnis is niet regelmatig gemotiveerd; voor de straftoemeting en met name de bepaling van de duur van het verval van het recht tot sturen grijpt het terug naar het wettelijk mechanisme van artikel 57, tweede lid, Wegverkeerswet dat als beveiligingsmaatregel een prerogatief is van het openbaar ministerie.
4. De rechter die een beklaagde veroordeelt wegens overtreding van artikel 35 Wegverkeerswet, is verplicht tevens een verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig uit te spreken voor een duur van ten minste één maand.
5. Het staat aan de rechter te oordelen of de doeleinden van de straftoemeting het uitspreken van een verval tot het besturen van een motorvoertuig noodzakelijk maken en de duur daarvan te bepalen.
6. De rechter oordeelt daar in beginsel onaantastbaar over. Hij kan bij die beoordeling elk feitelijk gegeven betrekken dat redelijkerwijze in verband kan worden gebracht met het realiseren van de doeleinden van de straftoemeting, voor zover hij daardoor fundamentele rechten van een beklaagde zoals het vermoeden van onschuld niet miskent.